Rotterdamse krakers zijn doeners

Rotterdamse krakers zijn doeners

In het recent uitgekomen boek Squatting the Grey City zet ervaringsdeskundig E.T.C. Dee de roemruchte Rotterdamse kraakgeschiedenis in de schijnwerpers. Jaap Rozema bespreekt met Dee 50 jaar heritage van krakers in onze stad.

Zelf kraakt Dee nog altijd een pand in Rotterdam. Zijn boek leest dan ook als afkomstig van een ervaringsdeskundige én kenner van de mores die in de kraakwereld gelden. Het Engelstalige boek geeft een inkijk in de geschiedenis van het kraken en bevat veel vermakelijke verhalen. En interessante weetjes: bijvoorbeeld dat de burgemeesterswoning van oud-burgemeester Van der Louw ooit is gekraakt.

Maar het merendeel van Squatting the Grey City is archiefmateriaal, dus uit de oude doos. Hiervoor heeft Dee behalve het stadsarchief ook twee online databases geraadpleegd met krantenartikelen van 1969 tot grofweg de huidige tijd. Hij claimt niet het volledige verhaal te vertellen. Voor Dee is het slechts een van de vele versies van de Rotterdamse kraakgeschiedenis die er te schrijven zijn.


Beeld – lostcomm

Een van de eerste Rotterdamse kraken was aan de Jan Evertsenplaats in het Lijnbaankwartier. De krakers ageerden tegen een woonquote (percentage van brutosalaris gebruikt voor woonlasten) van veertig procent. Het kraken kwam hier op rond 1970, tegelijk met allerlei sociale bewegingen en aandacht voor de negatieve gevolgen van het kapitalisme (zoals in het rapport van Club van Rome uit 1972). Na dit prille begin zijn er in de stad steeds meer kraakpandjes opgedoken.

Zoals in heel Nederland werd er in Rotterdam volop gekraakt rond 1980. Voornamelijk ziekenhuizen en zorginstellingen waren iconische gevallen. Bijvoorbeeld het Westerziekenhuis aan de Claes de Vrieselaan, het nabijgelegen Joods Ziekenhuis, het gebouw van de Adriaanstichting aan de Straatweg, alsook het Emmahuis (1979) op de Schiekade. Maar ook het Skyway Hotel naast vliegveld Zestienhoven en het Quarantaineterrein op Heijplaat komen uit die tijd. Die laatste is nog altijd door krakers in gebruik als culturele broedplaats.

In het boek laat Dee zien hoe kraken een instrument was in de opkomende multiculturele samenleving van de jaren zeventig, ten tijde van de rellen in de Afrikaanderwijk. Het Aktiekomitee pro Gastarbeiders (AKPG) kraakte woningen als aanklacht tegen de erbarmelijke omstandigheden waaronder gastarbeiders in Rotterdam werden gehuisvest.

Maar het ging ook de andere kant op, beschrijft de auteur. Zo kraakte Aktiegroep Het Oude Westen panden in de wijk, om de komst van buitenlanders in de wijk te frustreren. In één geval stonden deze twee belangenbehartigers lijnrecht tegenover elkaar. Aktiegroep Het Oude Westen aan de Gouvernestraat kraakte toen een pand dat daarvóór door de AKPG was gekraakt om een gastarbeider van Turkse komaf te huisvesten.

Hij zegt het niet met zoveel woorden. Maar Dee markeert met zijn versie van de Rotterdamse kraakgeschiedenis een belangrijke periode in de stedelijke ontwikkeling. De hausse aan gekraakte panden in de jaren tachtig valt namelijk gelijktijdig met de stadsvernieuwing. De gemeente wilde destijds nieuw leven in oude stadswijken blazen. Dat betekende: slopen van gebouwen die niet meer voldeden en nieuwe woningen bouwen. De keerzijde was veelal stijgende huur of dat bewoners niet in hun eigen wijk konden terugkeren. Krakers grepen dat aan om een statement te maken: wonen als basisrecht.

Maar stadsvernieuwing zorgde ook dat er gewoon veel panden leegstonden die konden worden gekraakt. Denk hierbij aan de oude fietsenfabriek aan de Jensiusstraat in het Oude Noorden en het badhuis in het Justus van Effenblok in Spangen. Eigenlijk is stadsvernieuwing in het Rotterdamse een tijdloos concept, want de sloop- en nieuwbouwplannen blijven zich aandienen. Krakers bewoonden zelfs hele of gedeeltelijke straten die voor stadsvernieuwing in aanmerking kwamen, vertelt Dee. De Snellinckstraat in Middelland en de Palestinastraat in Kralingen, bijvoorbeeld.

Krakers hebben volgens Dee ook beeldbepalende gebouwen voor de stad behouden. Zo stond het huidige Hotel New York ooit op de slooplijst, maar hebben krakers ervoor gezorgd dat projectontwikkelaars er toch brood in zagen om het pand te transformeren tot nieuwe hotspot. Zo ook het gebouw van de Willem de Kooning Academie bij de Wijnhaven. De voormalige bank van Mees en Hope was in 1981 vanwege hoge onderhoudskosten hoogstwaarschijnlijk tot de sloophamer veroordeeld. De kraak van dit leegstaand bankgebouw stak daar een stokje voor.

Pandeigenaren krijgen door krakers vaak de spreekwoordelijke schop onder de kont om een nieuwe invulling van het pand te bespoedigen, zo ziet Dee het. Maar dat gebeurt lang niet altijd. Zo werd de monumentale Villa van Waning op de Kop van Feijenoord eind jaren negentig gekraakt. Het gebouw staat al jaren leeg, tot er nu nieuwe plannen worden gesmeed.

De Rotterdamse kraakwereld, stelt Dee, kan worden gekenmerkt door zelforganisatie. In Rotterdam wordt van ‘bovenaf’ niets geregeld. “Als je in Amsterdam tijdens het kraakspreekuur vraagt wat er in Rotterdam zoal gebeurt, zullen ze zeggen dat alles hier ‘wild’ is.” Een wilde kraak betekent dat de toe-eigening van een pand spontaan gebeurt, zonder medeweten van derden. Dat houdt niet in dat zo’n toe-eigening er hardhandig aan toeging, integendeel. Rotterdamse krakers zijn relatief rustig. Geen tumult op straat, geen geknok met de politie, geen koelkasten die van twee hoog naar beneden worden gegooid.

Met enkele uitzonderingen dan: de ontruiming van de eerder genoemde fietsenfabriek in het Oude Noorden, in april 1984. De politie kwam binnen in de fabriekshallen door met een kraanwagen op de deur in te rijden. Straatgevechten tussen krakers en politie volgden. Ook ontruiming van de nachtclub Eksit aan de Eendrachtsstraat drie jaar eerder ging er ook niet zachtzinnig aan toe. Een van de weinige andere incidenten waren de schermutselingen tijdens de ontruiming van de Marktveldstraat in Crooswijk in 1978. Krakers Kollektief Jaffa (KKJ) had zich daar verschanst in panden van Patrimoniums Woningstichting (PWS, nu Havensteder).

Kraken is in 2010 strafbaar geworden. Mede door het kraakverbod ligt deze alternatieve vorm van wonen op haar gat, concludeert Dee. Hij stelt dat het tegenwoordig abnormaal wordt gevonden, niet eens meer als mogelijke woonvorm wordt gewogen door woningzoekers. Dee stelt mistroostig vast dat Rotterdam haar rafelrandjes kwijtraakt, als dat al niet het geval is. De teloorgang van gekraakte plekjes in de stad valt op. Het enige kraakpand dat nog open is voor publiek is de fietsenwerkplaats aan de Burgemeester Roosstraat in het Oude Noorden.

Als er nu wordt gekraakt, is dat vaak niet meer omwille van woningnood. Er kleine plukjes anarchisten, activisten of junks die om verschillende redenen een pand kraken. Er zijn vaker buitenlanders in de weinige panden die tegenwoordig worden gekraakt. Dee verzet zich hevig tegen het idee dat voornamelijk Oost-Europeanen met dubieuze motieven het beeld van krakers zouden hebben verstierd. “Een gevaarlijk discours dat neigt naar een ethisch onderscheid tussen Nederlanders en buitenlanders”, verwerpt hij het.

Maar Dee is optimistisch. Dat er in de toekomst nog wordt gekraakt, is onvermijdelijk. “Sociale bewegingen kennen getijden en voor het kraken is het momenteel gewoon eb”. De kraakpanden in de oude stadshavens en voormalige industrieterreinen hebben moeten plaatsmaken voor yuppenblokken. Maar ook dat keert op den duur weer om, voorspelt hij. Mensen zullen altijd creatief op zoek gaan naar woonruimte als de noodzaak weer hoog is. Ook in Rotterdam.

Wie zijn de krakers anno nu in onze stad? En waarom kraken zij? Het volgende artikel in dit tweeluik gaat daar binnenkort dieper op in.

Vers Beton